De leerplicht, de verzuiling en artikel 23
Als je gaat kijken hoe de 
leerplicht en de verzuiling zijn ontstaan, dan is er geen enkele reden te 
bedenken het onderwijs op die grondslag nog te blijven inrichten.
De leerplicht en de kinderarbeid
Aan het eind van de 18e eeuw werd al gepleit voor middelen die de 
minder bedeelden zouden kunnen dwingen hun kinderen regelmatig naar school te 
sturen. Eén van de taken van de Agent van Nationale Opvoeding was na te gaan 
‘hoe de Ouders, zonder krenking van hunne vrijheid, zullen kunnen worden 
verplicht hunne kinderen van onderwijs te doen gebruik maken’. De wet van 1801 
noemde als noodmaatregel om deelname aan onderwijs eventueel af te dwingen, de 
‘gedeeltelijke of gehele terughouding der gewone bedeling’. De wet van 1857 
gelastte het gemeentebestuur ‘zooveel mogelijk het schoolgaan der kinderen van 
bedeelden en onvermogenden’ te bevorderen. Het in 1873 door van Houten 
ingediende initiatief-wetsvoorstel tot regeling van een arbeidsverbod voor 
kinderen jonger dan 12 jaar, gaf de gemeenten de bevoegdheid om tot invoering 
van de leerplicht voor 8- tot 12-jarigen over te gaan. De wet van 1878 maakte 
het mogelijk om bij schoolverzuim de financiële ondersteuning van het 
betreffende gezin te staken.
In de jaren daarna is de leerplichtwet regelmatig gewijzigd, de leeftijd 
verhoogd tot 16 jaar en aangevuld met een partiële leerplicht. (Bron: J.A.van 
Kemenade e.a. Onderwijs: Bestel en beleid (deel 1, hoofdstuk 3, WN, 
Groningen 1984).
Als je dus kijkt naar de oorsprong van de leerplichtwet, dan moet je 
constateren, dat deze wet was bedoeld om arbeid van kinderen uit de toenmalig 
sociaal zwakke milieus te voorkomen. De redenering was: zitten de kinderen 
verplicht op school, dan kunnen ze niet worden ingezet om het gezinsinkomen tot 
het noodzakelijke minimum te verhogen. De wet koppelde dus het verbieden van 
kinderarbeid aan de verplichting om naar school te gaan. Kinderarbeid en 
schoolgaan zijn twee verschillende zaken. In onze tijd met de zegeningen van de 
welvaartsstaat, zou het voldoende moeten zijn om alleen per wet te verbieden dat 
kinderen tot op een bepaalde leeftijd arbeid verrichten. De controle daarop 
hoort dan thuis bij de arbeidsinspectie en niet meer bij de leerplichtambtenaren 
van de gemeenten. Het recht om te leren en de middelen die de overheid daarvoor 
beschikbaar stelt, zullen ook de kinderen van de ‘bedeelden en onvermogenden’ 
ertoe brengen aan het leren te gaan, alleen al om uitzicht te hebben op een 
betere levenstandaard dan hun ouders. 
Als je dus het ontstaan van de leerplichtwet als uitgangspunt neemt, is er nu 
geen enkele reden meer om deze wet te handhaven en niet te vervangen door een 
leerrecht dat alle hier bij de Burgerlijke Stand ingeschreven kinderen bij hun 
geboorte automatisch krijgen.
De verzuiling
In een korte historische schets tekent van Kemenade in hoofdstuk 1 van deel 1 
van zijn eerder genoemde boek de oorsprong en ontwikkeling van het schoolwezen 
in ons land. ‘In de 19e eeuw ontstond er behoefte aan een 
onderwijsstelsel en werd er een begin gemaakt met een centrale wetgeving. Voor 
die tijd was het onderwijs sterk verbonden met de officiële staatskerk, de 
Nederduits Hervormde Kerk en sloot sterk aan bij de bestaande indeling in 
standen. Zowel de strijd tegen de sterke standsgebondenheid van het onderwijs 
als de strijd tegen de overheersende rol van de protestantse staatskerk in het 
onderwijs, hebben de historie van het Nederlandse onderwijs en de inrichting van 
ons schoolwezen sterk bepaald’. 
In hoofdstuk 4 behandelt van Kemenade de ontstaansgeschiedenis van het openbaar 
en bijzonder onderwijs.’In 1917 is de schoolstrijd beslecht en verplicht de 
overheid zich tot een volledige financiële gelijkstelling van het openbaar (door 
rijk of gemeente bestuurd) onderwijs en het bijzonder (door particuliere 
rechtspersonen opgericht en bestuurd) onderwijs. Op grond van deze 
grondwettelijke bepalingen is de financiële gelijkstelling in opeenvolgende 
wetten, voor alle onderwijssoorten nader uitgewerkt. Dit is het begin van de 
verzuiling, veroorzaakt door het feit dat de meeste bijzondere scholen in eigen 
organisaties zijn verenigd, die ten behoeve van deze scholen tal van 
administratieve en juridische diensten verlenen. Zo bestaan er katholieke, 
protestants-christelijke en algemeen-bijzondere organisaties van schoolbesturen 
met eigen landelijke bureaucratieën. Deze verzuiling werkt door in de drie 
koepelorganisaties die alle hun eigen zuil vertegenwoordigen en er ook nog eigen 
onderwijsbegeleidingsdiensten op nahouden, zoals het Katholiek Pedagogisch 
Centrum (KPC), Het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum (CPS) en dan natuurlijk 
ook het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum (APS)’. 
Sinds de Landelijke Pedagogische Centra de begeleiding per vakgebied hebben 
verdeeld, is de godsdienstige of neutrale oorsprong van de centra op de 
achtergrond geraakt. Zo houdt het CPS zich bezig met de ondersteuning van het 
onderwijs in de moderne vreemde talen.
Maar niet alleen bij de Pedagogische Centra zet de ontzuiling door, ook bij de 
scholen. Wie nu een op de bijbel gebaseerde school binnenstapt en er lessen 
bijwoont, merkt nauwelijks iets van de grondslag van de school, al zal de 
directie of het bestuur van de school veel moeite doen om de Christelijke 
opvoeding van de leerlingen te onderstrepen. Ze zullen ontkennen dat de 
bijzonderheid van hun school ligt in het kunnen weigeren van 
achterstandskinderen, waardoor ze een hoger onderwijsniveau kunnen halen. Als je 
dan ook nog jaarlijks 30% van je leerlingen weg selecteert, kun je adverteren 
met uitstekende eindexamenresultaten. Dat deze twee feiten  tegenwoordig het 
onuitgesproken verschil vormen tussen bijzonder en openbaar onderwijs, kan toch 
niet meer ontkend worden. 
Artikel 23
Grondwettelijk is er een scheiding van kerk en staat. Deze vind je niet terug in 
de traditioneel gegroeide onderwijswetgeving. Bijbel en Koran horen thuis in 
gezin en gebedshuizen. Het handhaven of stichten van op basis van die boeken 
opgerichte scholen is daarom uit den boze. 
Eigentijdse aanpassing van artikel 23 is politiek nu nog niet haalbaar. Reden 
voor alle niet confessionele partijen om de aanval op dit artikel te openen met 
als doel te komen tot één type school waar algemene en beroepsvoorbereidende 
vakken worden onderwezen op neutrale grondslag. Scholen kunnen dan in alle rust 
zoeken naar nieuwe wegen om zich te onderscheiden van andere, bijvoorbeeld door 
goed onderwijs te verzorgen. 
 
De vrijheid van onderwijs
De overheid bekostigt de databases van de virtuele scholen en is 
verantwoordelijk voor de inhoud daarvan. Daar zal toch niemand protest tegen 
aantekenen, vooral niet als het godsdienstonderwijs wordt verplaatst naar kerk 
en gezin. Als je het leerrecht in een nieuw artikel 23 van de grondwet vastlegt, 
dan hoef je daarbij ook geen onderscheid meer te maken tussen openbaar en 
bijzonder onderwijs. De overheid betaalt de kosten van de gebouwen en de 
onderwijsvoorzieningen, wederom op declaratiebasis. Kosten, die de 
onderwijsinstelling het tintje van bijzonder moeten geven, worden niet vergoed. 
Met de onderwijspas betalen de kinderen voor de vakken die ze volgen en niet 
voor datgene wat een school traditioneel bijzonder maakt.